He, jij daar ... Samen praten over Genesis 1 tot 3, deel 1

Samen praten over Genesis 1 t/m 3

Inhoudsopgave: Hoofdstuk 1 – hoe het begon

I De aanloop

II De evolutie

III De evolutieleer

IV Geloof en Wetenschap

V Met God gaan

VI Bijbel is geen wetenschappelijk boek

VII Wetenschap niet zonder Bijbel.

Hoofdstuk 2 – De schepping

I De schepper

II De hemel

III De aarde

IV De eerste dag

V De tweede dag

VI De derde dag

VII De vierde scheppingsdag

VIII De vijfde scheppingsdag

IX De zesde scheppingsdag

X De zevende dag

Hoofdstuk 3 – Het paradijs

I De schepping verder uitgewerkt

II De tuin van Eden

III De val in zonde

IV Antwoord op zonde

V Eva moeder van alle levenden

VI Weggestuurd uit de tuin van Eden

Woord vooraf

Als ik in de kerk de jongeren zie die net de basisschool achter de rug hebben en zijn begonnen aan vervolgonderwijs en ik zie ze meezingen en meeluisteren, soms ook even afgeleid, dan denk ik, wat zou er in jullie hoofden omgaan?

Jullie wereld is zo anders dan destijds de onze.

Ik zou met jullie in gesprek willen komen. Maar hoe?

Toen kwam bij mij op: ik doe het in de vorm van een boekje. Dit boekje zal mijn ijver laten zien om zelf dieper inzicht in Gods Woord te krijgen. Dit heb ik gedaan door kennis te nemen van wat deskundigen door hun studie aan het licht brachten.

Hier is het dan.

J. Wiskerke-van Dooren

xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx

Hoofdstuk 1 – Hoe is alles begonnen?

I Waar ga je heen?

Het leven gaat interessant worden. De basisschool is verleden tijd.

Weet jij al waar je heen gaat? Nee, nog niet. Ik pik eerst een tussenjaar. Jammer zo’n jaar toch! Ik weet gelukkig al jaren wat ik wil.

Allerlei keuzes moeten er worden gemaakt. Variëteit genoeg! Of wat je met je talen gaat doen of wiskundig van aanleg bent, ziekenverzorgster wil worden, de bouw in wilt, visserij als ambitie hebt of biologie een prachtig vak vindt, voor ieder is het min of meer een sprong in het diepe.

Juist als christenjongere zal dat voelbaar zijn.

In korte tijd gaat er heel wat op je af komen. De bescherming van christelijk onderwijs kan er nog wel zijn en goede invloed van thuis, maar eigen standpunten en keuzes dringen zich aan je op. De kring van mensen met wie je in aanraking komt wordt wijder. Over muziek komen de tongen los. Kleding gaat belangrijk worden; gesprekstof genoeg!

II De evolutie

Nu echter gaan we het over wat anders hebben. Een ding waar je zo goed als zeker niet aan ontkomt. Is het niet in de les of in boeken die je gebruiken gaat, dan kom je het in gesprekken wel tegen.

Geloof in de evolutieleer

Dat is dreigender voor je dan je denkt. In een mum van tijd komen allerlei moderne gedachten op je af.

Wat is evolutie? Een slechte zaak? Nee, dat hoeft het niet te zijn. Evolutie, het komt van evolueren wordt gebruikt om er geleidelijke ontwikkeling mee aan te geven. Zo evolueert bijvoorbeeld een rups tot een vlinder.

Ook kunnen er wel bij dieren veranderingen zijn. Hoeveel verschillende kattensoorten door God geschapen zijn, weten we niet. Toch is het denkbaar dat er nog eens katten verschijnen, die nooit eerder waargenomen zijn, omdat twee soorten zich vermengd hebben. Als men dat evolutie wil noemen, vooruit, als men het nieuwe dier maar een kat blijft noemen en er niet een hoger dierlijk wezen in meent te ontdekken.

Op dit alles gaan we nu niet verder in. Het is bedoeld als aanloopje naar wat we laten volgen. Van wetenschappelijke aard zal dit niet zijn. We trachten slechts weer te geven wat we daarvan hebben opgestoken om tot het schrijven van dit boekje te komen.

III De evolutieleer

Dan nu evolutie waartegen wel een halt moet klinken. Het is tot een leer uitgegroeid, die antwoord denkt te kunnen geven op heel het bestaan van alles wat leeft en groeit.

We willen er wat van doorgeven. Wat de hemellichamen betreft wordt gezegd dat ze hun oorsprong hebben in kosmische nevels en wolken van fijn stof, die zich in miljarden jaren verdicht hebben tot vuurmassa’s. Gaan we over naar de zee, dan moeten zich daarin meercellige diertje hebben ontwikkeld, die op de lange duur tot vissen evolueerden.

Omdat men weet dat evolueren voortgang in zich veronderstelt, zijn uit die vissen kikkers, padden en salamanders te voorschijn gekomen en als vanzelfsprekend nog wel veel meer.

Op de duur werd de lucht ook door vogels bevolkt. Die zullen natuurlijk ook weer uit wat mindere organismen verrijkt te voorschijn zijn gekomen. Immers, zo wordt beweerd, er vindt steeds een “struggle for life” plaats onder al die organismen. Het wordt telkens weer een gevecht om te overleven. De sterkste en best aangepaste wint het dan en zo zou dan wat zich verder gaat ontwikkelen op steeds hoger niveau komen.

Als vanzelfsprekend, zo ziet men dat, gaat de intelligentie bij dieren steeds toenemen. Vergeet echter niet, in perioden van miljoenen jaren.

De slimmigheid van apen betekent voor de evolutionisten de kroon op hun veronderstellingen. Toch moet tussen apensoorten, dat zegt immers hun “leer” weer een “gevecht” zijn geweest, waarbij de meest schrandere aap in een hogere stand is geraakt, die dan na vele, vele perioden de mens aan het licht heeft gebracht.

Spottend ga je je dan afvragen, wat gaat er op de duur uit de hedendaagse mensen groeien. Want waarom zou de evolutie nu plotseling tot stilstand komen. Dat moet wel een supermens worden, misschien met een soort van computercellen met internetstofjes.

Maar, alle gekheid op een stokje, onthoud het maar goed: je stamt af van de apen. Niet van bijvoorbeeld honden, waarvan de schranderheid ook niet voor de poes is, nee vanwege hun koppie wint de aap het.

Darwin is de man die de grootste aanzet gegeven heeft tot deze leer waarbij de God van de Bijbel van de troon gestoten wordt. Hij was een Engelsman en leefde van 1809 tot 1882. Hij drukte zijn stempel vooral op de biologie en geologie.

Biologie is de leer, die zich bezighoudt met het geheel van alle levende wezens. Geologie die van de aardkunde en van de bouw- en ontwikkelingsgeschiedenis van de aardkorst en van alles wat zich daarbij afspeelt.

Schoolboeken, tv-uitzendingen en ga zo maar door, ook de taal van sommige jongeren wordt dikwijls vergiftigd met wat uit die ongelovige hoek naar je toekomt. Gods reine lucht die Hij zijn kinderen geeft om in te ademen loopt zó gevaar door onheilige smog vervuild te worden! Pas maar op!

IV Geloof of wetenschap?

Toch moet over dit alles nog wel wat volgen. Want het zijn knappe wetenschappers die zich in de loop der tijd met de biologie en geologie hebben bezig gehouden en ontdekkingen deden die in de lijn lagen van Darwin.

Men vond fossielen. Dat zijn versteende planten en dieren die in de grond aangetroffen werden. Ook vond men wel afdrukken van zulke overblijfselen tegen rotswanden. Die waren soms van soorten die al tijdenlang uitgestorven bleken te zijn. Ook trof men versteende overblijfselen aan van skeletten, schedels en allerlei beenderen die toch wel vragen opwierpen. Men was ook diep in de aarde bezig. Zelfs werden zeeschelpen en versteende resten van zeedieren gevonden mijlenver verwijderd van een zee.

Toen de mijnbouw opkwam en gangen werden gegraven kwamen er uit de diepten van de aarde nog meer zaken aan het licht, die gebruikt leken te kunnen worden voor hun uitgedachte systeem.

De geologen deden hún ontdekkingen. Bij het bestuderen van de aardlagen ontdekte men een grilligheid bij lagen die van oorsprong dat nooit deden verwachten.

Al dat bezig zijn leverde allerlei aannames op die ze meenden te kunnen gebruiken voor hun theorie. Het gevaar van fantasie is dan terdege aanwezig.

Een voorbeeld. Toen men bewezen achtte dat het heelal 13,7 miljard jaar oud zou zijn, moest er toch wel sprake geweest zijn van een opzienbarend begin, zo werd geconcludeerd. Dat moet een oerknal zijn geweest. Het kan ook een Big Bang genoemd worden.

In de fantasie bleef men doorgaan. Er werden veel meer mogelijkheden in het verleden geprojecteerd om de veronderstellingen te laten kloppen.

Onlangs was er in het nieuws dat geleerden de oerknal in het klein willen nadoen. Als dat lukt, zo zeggen deze geleerden, kan beter worden nagegaan wat bij de echte oerknal miljarden jaren geleden tot stand kwam.

Nu zijn er ook geleerden die, hoewel ze de evolutietheorie blijven aanhangen, erkennen dat alles nog lang niet bewezen is. Ook wordt erkend dat de ontwikkeling van dier naar mens nog wel een tussenfase moet hebben gehad. Die tussenschakel is tot nu toe nog niet ontdekt. De “missing link” is de term die daarvoor gebruikt wordt; de ontbrekende schakel!

Het is, zo lijkt het toch, dat je best kunt zeggen dat de evolutieleer ook een geloof is. Maar een geloof buiten God om: een ongelovig geloof! Dat ontneemt hun dan ook het recht laatdunkend te doen over het christelijk geloof dat ons doet zeggen alles voor betrouwbaar te houden wat God ons in zijn Woord geopenbaard heeft; ook dat Hij de schepper is van hemel en aarde. Van alles wat de “inhoud” is van het grote heelal.

Hoor maar wat Hebreeën 11 vers 3 uitjubelt: “Door geloof komen we tot het inzicht dat de wereld door het woord van God geordend is, dat dus het zichtbare is ontstaan uit het niet-zichtbare.”

V Met God gaan

Moet het wetenschappelijk bezig zijn dan maar aan de wereld overgelaten worden? We kunnen immers onze Schepper toch niet narekenen?

Juist als kinderen van onze hemelse Vader moeten we de drempelvrees tot onderzoek van zijn heelrijke schepping uitbannen. En zo de talenten, die Hij gaf, gebruiken. Dus aan het werk!

Want het ontginnen van die wereldakker, de schepping dus, vraagt dan ook om kennis van die “akker”. Willen we dus doordringen in de schatkamers van de schepping dan is wetenschap nódig. Dan alleen wordt steeds meer Gods grootheid ontdekt. God stelde zelf zijn wereld open voor wetenschappelijk werk. En niet alleen voor knappe bollen. Ja voor, die ook, maar voor allen, naar de mate van hun kunnen. Niet al de gegeven talenten zijn van gelijk formaat. Maar een cultuuropdracht is aan ieder gegeven. Welke richting, jongelui je ook kiest voor je studie, doe het niet zonder de Here en zonder dagelijks gebed.

VI Bijbel is geen wetenschappelijk boek

Na het voorgaande moet natuurlijk de zaak van de evolutietheorie weer aan de orde komen. Wat moet daar tegenin gebracht worden om Gods opdracht aan gelovige deskundigen uit die wetenschappelijke hoek tot uitvoer te brengen.

Nu zou je al gauw denken wat is er voor een christen nu beter te bedenken dan om de Bijbel als leerboek daarvoor te gebruiken. Dat komt vroom over, maar dáárvoor dient de Bijbel niet. De Bijbel, Gods Woord, is ons gegeven om onze hemelse Vader in Christus te leren kennen, voor zover Hij zich aan ons wil láten kennen en ook om ons de manier aan te wijzen om tot zijn eer te leven en voor eeuwig behouden te worden. En dat is in de taal van ons dagelijks leven, die voor ieder verstaanbaar is.

De Bijbel is, om maar iets te noemen, geen natuurkundeboek. Psalm 113 zingt: “Van waar de zon opkomt tot waar zij ondergaat zij geloofd de naam van de Heer.” Duidelijker wordt het bij wat we lezen in Jozua 10 vers 12 en 13. Daarin wordt het gebed van Jozua weergegeven. Dat klinkt zo: “Zon, sta stil boven Gibeon, maan blijf staan boven de vlakte van Ajjalon”. Met als verhoring van zijn gebed: “En de zon stond stil en de maan bleef staan…” Zonder verder op die geschiedenis in te gaan willen we nu alleen wijzen op het feit dat de Bijbel inderdaad niet een boek van wetenschap is, maar de taal bezigt die zich bij de mens aanpast.

Er is immers geen mens, die op een keer vroeg opstaat en het licht heeft zien worden zegt: ik heb de zon (die immers stil staat) boven de draaiende aarde zien uitkomen! Hij heeft gewoon naar de zonsópgáng gekeken.

Toch is er in de zeventiende eeuw een voorval geweest in de kerk van Rome dat belangrijk genoeg is om door te vertellen.

Galileï een man van wetenschap in de natuur- en sterrenkunde en leefde van 1564 tot en met 1642, in 1589 werd hij professor in de wiskunde. Hij werd een aanhanger van de leer van de knappe Copernicus die leefde van 1473 tot en met 1543. Die geleerde was tot de ontdekking gekomen dat de aarde in vierentwintig uur om haar as draaide en dat tegelijkertijd die aarde, al draaiende in 365 dagen een baan om de zon doorloopt. Toen Galileï er openlijk voor uitkwam dat hij daarin Copernicus volgde, werd hij daarover door de kerk van Rome op het matje geroepen, omdat hij tegen de Bijbel in durfde te gaan. Immers, uit Jozua 10 vers 12 en 13 is duidelijk op te maken, zo vond de kerk van Rome, dat de zon beweegt en de aarde stilstaat. En omdat de Bijbel altijd gelijk heeft, ga jij tegen de Bijbel in met wat jij beweert! Dus werd Galileï beschuldigd van ketterij.

Zo kun je maar zien welke de gevolgen zijn als de Bijbel gebruikt wordt voor wetenschappelijke doelen.

VII Wetenschap niet zonder de Bijbel

De Bijbel is dus geen handleiding voor wetenschappelijk onderzoek. Toch kan de gelovige denker niet zonder die Bijbel. Hij beseft zijn opdracht en weet zich gesterkt en gesteund door Gods Geest. Tegelijkertijd leert hij uit dat Woord van God zijn grenzen te zien. Hij gelooft dat God de Schepper van hemel en aarde is en verder weet hij, zeker dat alles wat God aan zijn kinderen geopenbaard heeft betrouwbaar is! Dan durft hij met de evolutionist in debat te gaan.

We proberen met het geven van een voorbeeld een tipje op te lichten van de sluier, waarachter christelijke wetenschappers hun werk doen. Omdat ik zelf ook niet wetenschappelijk gevormd ben, geef ik alleen maar door wat ik erover gelezen heb.

Neem nu de zaak van de fossielen. De bestudering daarvan is er mede oorzaak van geworden dat de evolutionist de ontstaansgeschiedenis van het heelal op miljarden jaren heeft gesteld.

De christen heeft vanwege zijn vak ook die fossielen bestudeerd, maar hij houdt vast aan wat in de eerste hoofdstukken van Genesis staat. Ook wat verder in de Bijbel als geschiedenis geschreven is houdt hij in gedachten. Nu is hij bij zijn studie ook aan de weet gekomen dat hoe sneller de organismen (in dit geval de resten van planten, dieren en mensen) met een grondlaag bedekt worden en hoe vollediger dat gebeurt, des te sneller de verstening plaatsvindt.

Dat brengt de gelovige op de grote gebeurtenis van de zondvloed. Niet omdat daarbij iets over fossielen te lezen staat. Dit om maar even aan te geven dat de Bijbel geen wetenschapsboek is. Maar omdat hij verbanden weet te leggen die aanvaardbaar zijn.

Die vloed die God als straf gaf aan de goddeloze mensen, die niets meer van Hem wilden weten, overstroomde de aarde veertig dagen lang. Het water steeg en de ark met Noach, zijn gezin en dieren, omdat Hij ook de dierenwereld in stand wilde houden, werd opgetild, zodat hij van de aarde loskwam. Het water nam steeds maar toe en steeg hoger en hoger. Het bleef voortdurend stijgen. Zelfs de hoogste bergen kwamen onder water te staan. Alles wat op aarde leefde kwam om. Alles wat bestond werd weggevaagd… het water bleef honderd vijftig dagen lang, zoals in Genesis 7 vers 24 is te lezen.

Dit zal de gelovige wetenschapper, als hij het bovengenoemde debat aangaat, zeker aan de orde stellen. Al botst het met de ideeën van de tegenstander, die, mocht hij bij zijn overtuiging allerlei catastrofes niet uitsluiten, beslist niet horen wil van een tótále vloed.

Na de poging, bovengenoemde tip van de sluier te hebben opgetild, hoe simpel ook, eindigen we dit gedeelte met de aansporing: Gods werken te blijven onderzoeken, terwijl we ook blijven beseffen dat wat in Genesis 1 beschreven staat ons niet gegeven wordt om de Schepper zijn geheim volledig te ontfutselen. Hij, onze God en Vader is niet te doorgronden. Hij, de onzienlijk is onveranderlijk, oneindig en almachtig en volkomen wijs… tegelijk voor zijn kinderen een zeer overvloedige bron van al het goede! Lees het maar na in artikel één van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.

Hoofdstuk 2 – De Schepping

I De schepper

Voordat God de hemel en de aarde schiep “bewoonde” Hij alleen het onmeetbare heelal; een oneindige ruimte. Dat moet voor de Allerhoogste toch wel een eenzaam bestaan zijn geweest.

Toch niet! Want onze God is de Drie-enige. Je mag daarvan niet zeggen dat Hij dus uit drie delen bestaat. Zeg het maar zo: in God zijn drie personen, Vader, Zoon en Heilige Geest. Deze drie horen zo innig bij elkaar dat de volmaakte eeuwige vreugde om hen heen is. Dus geen eenzaamheid!

Daarbij past ook wat nu komt: God vraagt van zijn kinderen grote dank, eerbied en lofliederen voor al het werk dat Hij voor hen tot stand heeft gebracht. Het eer vragen voor jezelf zou bij ons wel eens negatief kunnen overkomen. Wél de hand op de mond hoor! Als je doorleest ga je wel anders denken. Want dat lof vragen doen Zij voor Elkaar.

De Vader voor de Zoon en de Geest. De Zoon voor de Geest en de Vader De Geest voor de Vader en de Zoon Zó is onze God.

II De hemel

Deze God nu is de schepper van de hemel en de aarde. Hoewel Hij in eeuwige vreugde hemel en aarde niet nodig had, heeft de Drie-enige God toch de schepping gewild.

Het woord scheppen wil zeggen dat er iets gemaakt wordt dat er nog niet was. Wij gebruiken dat woord soms ook als het ons lukt iets moois te maken. Maar… dan hebben we altijd ander materiaal gebruikt. Nee, echt scheppen houdt in “iets uit niets”.

Scheppen is een eigenschap die God alleen bezit.

Zo roept God in Genesis 1 vers 1 de hemel tevoorschijn tegelijk met de aarde; dat was het begin. Deze hemel wordt Gods woonplaats.

Er is wel gezegd, ook omdat daarover niets meer gezegd wordt, dat met de hemel de lucht, het uitspansel bedoeld wordt. Ook omdat bij de tweede dag (vers 6), God zelf dat gewelf hemel noemde. Dat staat er toch niet voor niets!?

Het is waar dat over de hemel die God schept verder niets gezegd wordt. En dat terwijl het Gods geweldige woonplaats moet zijn. Maar… dat heeft wel een oorzaak. Zijn hemel blijft zijn géheim!

Aan ons, die zijn kinderen mogen zijn, wordt in het verdere van de Bijbel telkens wél verteld wat God voor ons nodig acht over die hemel. Maar het meeste blijft voor de bewoners op aarde geheim tot de tijd van Christus’ wederkomst en de aarde en de hemel verenigd worden en de zonde er niet meer is.

Bij dit heerlijke gebeuren blijkt dat het begin en het einde van de Bijbel elkaar een hand geven. De hemel en de aarde van Genesis zullen een metamorfose, een gedaanteverwisseling, een verandering ondergaan. Want Johannes krijgt in Openbaring dit geweldige te zien: een nieúwe hemel en een nieúwe aarde! Want de eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbij, Openbaring 21 vers 1. Wat passen die twee Bijbelstukken mooi bij elkaar, hè!?

Laten we nog even de tweede scheppingsdag hierbij betrekken, waar het gewelf echt wel hemel genoemd wordt. Hoe vreemd het aanvankelijk ook lijkt: hemel, hier in Genesis 1 vers 8, heeft alles te maken met hemel, de woonplaats van God.

Denk het je maar eens zo in: je kijkt omhoog naar de lucht, wolken komen voorbij. Soms is de lucht helemaal grijs, een andere keer prachtig blauw, dan vormt het uitspansel een echte koepel onzegbaar ver weg.

Maar al omhoog kijkend weet je tegelijk dat daar ook God in de hemel woont. Je ziet als het ware de onderkant, de vloer, van de hemelwoning. Gewelf en die “onderkant” vloeien bij dat omhoogkijken samen en dat krijgt de naam “hemel”, de naam die het “verdient”.

Dat ver weg zijn van de hemel kan je soms het gevoel geven, dat God ook ver weg is. Toch mag je zó over je hemelse Vader niet denken. Zo is het niet.

Jeremia 23 vers 24 heeft ook een boodschap aan jullie. Hij moet van de Heer dit zeggen: als iemand zich verbergt, zou Ik hem dan niet zien? Ben ik niet overal? In de hémel en op de aárde? De catechismus zegt het wat officiëler in de zondag over Christus’ hemelvaart: naar zijn godheid, majesteit, genade en Geest verlaat Hij ons nooit meer.

Hiervoor werd gezegd dat de hemel, Gods woonplaats voor ons, die nog op aarde zijn, een geheim is. Maar óók dat we in het verdere van de Bijbel over de hemel wel te horen krijgen wat de Here voor ons nodig vindt.

Zo werd de hemel ook de woonplaats van de engelen. We lezen dat er dat er tienduizend maal tienduizenden voor Gods troon staan om Hem te loven en te prijzen. Ze mogen als een hofhouding om Hem heen staan. We weten dat er serafs zijn en cherubs. We kennen de naam Gabriël en ga zo maar door. Zij zijn in Gods scheppingstijd er ook gekomen.

Ze staan ook voor de Here klaar om óns van dienst te zijn. En dat is intensiever dan we denken. Van het vele dat daarover te zeggen is, willen we enkele dingen noemen, waarbij engelen ingezet worden voor onze bestwil. Want heel het bezig zijn van God met ons is niet los te maken van engelendienst.

De engelen helpen ons te strijden tegen boze machten. Ze zijn blij als we ons afkeren van verkeerde dingen.

Ze luisteren naar het zingen van de gemeente. Ze zijn er bij als kinderen van de Here sterven; ze dragen ze heen, naar de plaats waar ook Abraham mag zijn. Ze bewaken ons. Ze zijn bij hen die vervolgd worden.

Heel het leven van Gods kinderen op aarde staat onder bescherming van engelen. Denk maar aan Daniël en zijn vrienden. Nebukadnessar had ze gedrieën in de hete oven laten vallen, maar… hij zag er vier! Jullie kennen het verhaal verder wel; en ook andere voorbeelden.

Ook staat er een voorbeeld van engelenzorg in Matteüs 18 vers 10. Daar staat te lezen: waak ervoor ook maar een van deze geringen te verachten. Want Ik zeg jullie: hun engelen in de hemel aanschouwen onophoudelijk het gelaat van mijn hemelse Vader. Duidelijk valt hieruit op te maken, dat ook voor jullie engelen ingezet worden.

Je zingt het zelf zo nu en dan in de kerk, Psalm 91: want God beveelt zijn engelenwacht te waken op uw wegen Zij vergezelt u dag en nacht en houdt het onheil tegen.

Laat je zo door de Here een veilig gevoel geven!

Zijn dan ongelukken uitgesloten? We weten wel beter. Maar overkomt een kind van Hem iets ergs, dan is het een Vaderhand die weet wat goed voor ons is; en kan onheil omslaan in heil. Dit wordt door God bewerkt, waarbij engelen worden ingezet. Zondag 10 antwoord 27 zegt hierover: “De almachtige en tegenwoordige kracht van God, waardoor de hemel en aarde, met alle schepselen, als met zijn hand in stand houdt en zó regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, eten en drinken, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede en alle dingen, niet bij toeval, maar uit zijn vaderhand ons ten deel vallen.”

De engelen om je heen! Dat te weten geeft naast het veilige gevoel ook “een op je tellen passen”. Wat beter gezegd: vechten tegen het verkeerde.

We lazen hierboven ook dat engelen blij zijn als iemand tot inkeer komt, Lucas 15 vers 10. Dat mag je ook wel op jezelf betrekken als je het verkeerde de baas bent gebleven dat je eerst wilde doen. Je bent dan niet trots, maar blij en dankbaar. Je weet dan des te meer dat je een kind van de Here mag zijn. De Geest hielp je en de engelen waren blij!

Je raakt, al is de hemel een Godsgeheim, toch niet uitgedacht over wat we er nog meer van weten uit Gods Woord.

Het is de plaats waar Henoch, Mozes en Elia al zijn met hun lichamen. We kennen die verhalen nog wel van school. Van Mozes is het pas bekend geworden toen daarover stond te lezen in het boek Judas. Ook is onze Heiland met een menselijk lichaam in die hemel. Een zekerheid voor Gods kind dat er voor hem dezelfde toekomst is bij Zijn wederkomst.

Nú mogen in de hemel zijn de gestorvenen, nog wel niet met het lichaam, maar wel met de ziel; door de engelen daarheen gebracht. In Openbaring 20 lees je bovendien dat ze met de Messias mee mogen regeren.

Je raakt over de hemel, die we vanbinnen nog nooit hebben gezien, nooit uitgepraat.

We zouden bijna vergeten dat het vooral zou gaan over de schepping van de aarde. Dat moet dan nu komen.

III De aarde

Wat hebben we nog lang nagepraat over de hemel terwijl Genesis 1 vers 1 er niet méér van zegt dan dat de hemel geschapen is. We konden het niet laten omdat verder in de Bijbel zoveel moois van Gods woonplaats verteld wordt.

Nu dan de schepping van de aarde. Daarover is ons heel wat meer bekend gemaakt. In het begin schiep God naast de hemel de aarde. Aanvankelijk zag die aarde er uit als een oervloed; woest en doods in het duister. De “begin-aarde” moet een mengsel zijn geweest van grond en water. Want in vers 6 lees je dat er water en het droge uit te voorschijn komen.

Er zijn christenen, wel geen aanhangers van de evolutieleer, die fantasieën ontwikkeld hebben, die toch ook in strijd zijn met wat in Genesis 1 over de schepping geschreven is. Zonder er dieper op in te gaan, noemen we het toch. Die oervloed zou ontstaan zijn na een vreselijke catastrofe. Een donkere chaos was het. Een baaierd, waarin oerkrachten hun aandeel hadden. Met die oerkrachten moest God de strijd aanbinden. Na het vreselijke gevecht werd God overwinnaar.

Geleerden menen voor die strijd met de oerkrachten een aanvaardbaar bewijs te hebben, zelfs op Bijbelse gronden. Maar Genesis 1 leert het zo niet! Het gaat in tegen het getuigenis van Gods Woord zelf! En toch vind je die gedachte zo maar terug in het eerste gezang in het Liedboek voor de Kerken. Want ondanks het moois dat in dit gezang te vinden is, staat er ook deze regel: Hij heeft in de beginne, het licht doen overwinnen.

In Genesis 1 vers 3 begint pas dan de tekening in onderdelen van Gods scheppingsarbeid, en ordening. De Schepper heeft de aarde van de ene scheppingsdag op de andere klaargemaakt en van al het nodige voorzien om uiteindelijk de mens als zijn vertegenwoordiger een plaats te geven. Zo komt hij tot zijn recht als Gods evenbeeld. De mens moest in Gods kracht, je kunt ook zeggen “de kracht van de Heilige Geest”, als onderkoning zijn opdracht kunnen vervullen. De aarde waarop door woestheid, doodsheid en duisternis niet te leven was, wordt in zes dagen zo ingericht en geordend en van al het nodig voorzien dat God tenslotte de mens kon neerzetten als centrale figuur. Om als onderkoning aan het werk te gaan. Lees het maar in het 26ste vers van Genesis 1.

IV De eerste dag

De Bijbel begint met het grote scheppingswerk van God bekend te maken opdat het zal worden aangenomen in kinderlijk geloof; óók dat Hij het tot stand bracht in zes dagen.

Zo was daar op zijn woord, de hemel en de aarde. Die aarde was, zo zegt de nieuwe vertaling het: woest en doods en duisternis lag over de oervloed. Veel moois staat in de Nieuwe Bijbel Vertaling. Maar passen “doods” en ook “woest” wel in dit verband? God zegt zelf dat zijn schepping goed was; die woorden komen toch negatief over? De schrijver uit de Korte Verklaring van het boek Genesis vertaalt het zo: De aarde nu was enkel ledigheid en vormeloosheid en duisternis over een vloed, terwijl de Geest Gods zweefde over het water. Dat lijkt ons beter!

Voor we verder gaan, eerst nog iets anders. Er zijn christelijke wetenschappers die deze begintoestand van de aarde menen te kunnen laten kloppen met de wetenschap die met de Bijbel geen rekening houdt. Ze zeggen dan, dat “in het begin” wel onzegbaar lang heeft kunnen duren. Binnen in die aarde, zo zegt men verder, kan er toch sprake zijn geweest van ontwikkeling; een vorm van evolutie! Bij zulke mensen moeten we direct al met een duidelijk argument aankomen door ze te wijzen naar de wet van de Tien Geboden. Bij het vierde gebod zegt God zelf: want in zes dagen heeft de Heer de hemel en de aarde gemaakt.

Dus die aarde, die er uitzag als een oervloed, was in die fase er gedurende de eerste dag.

Wel had God in die aarde aanwezig laten zijn wat voor de mens in de toekomst aan bod zou komen. Laten we het even hebben over ijzer, koper, zilver en goud. We lezen op geen enkele van die zes dagen dat die metalen geschapen werden. Die lagen in hun oorsprong als opgeborgen in die aarde als delfstoffen om te zijner tijd gewonnen te worden. In Genesis 2 vers 12 gaat het al over goud. Job, die in de tijd van Abraham leefde, kan er nog meer van vertellen wat prachtig weergegeven wordt in het naar hem genoemde Bijbelboek. De mijnbouw komt daar al aan de orde. In het 28ste hoofdstuk van Job lees je:

IJzer wordt uit de aarde opgedolven. Koper wordt uit erts gesmolten. Zilver wordt gewonnen. Goud wordt gewassen.

Daartoe dringt de mens door tot in het binnenste van de aarde, tot aan de steen van diepst verborgen donkerte. Hij hakt een schacht daalt af in de verlatenheid. De mijnbouw in Limburg kon het er wel van afgekeken hebben toen men kolen in de grond ontdekte.

Nadat dit alles er tussendoor gezegd is, komen we bij het andere dat God op díe eerste dag geschapen heeft. Er klonk: er moet licht komen en er was licht. God zag dat het licht goed was en Hij scheidde het licht van de duisternis. Het licht noemde Hij dag; de duisternis noemde Hij nacht. Het werd avond het werd morgen. De eerste dag. In Israël begon de dag ’s avond bij het ondergaan van de zon en duurde tot de volgende zonsondergang.

Zo flitste op die eerste dag het licht op in de toen nog dichte donkerheid, waarin de aarde nog was ingepakt. Dit licht was in de eerste plaats bestemd voor de mens die er straks zou zijn. De mensen immers, jong en oud, jullie dus ook, moeten Gods opdracht kunnen uitvoeren. Gods aarde bewerken, zo wordt dat benoemd. Dat houdt natuurlijk meer in dan wat een tuinder doet. Elk doet dat met eigen gaven en talenten.

In de naamgeving “dag en nacht” komt duidelijk uit dat God de tijdsorde regelt zoals we nu nóg hebben. Zelfs de grootste terroristen moeten leven binnen het patroon van dag en nacht, zoals God dat in het begin gemaakt heeft.

Het opheffen van de totale duisternis roept ons allemaal op om naar al het moois te kijken wat de Here in de natuur aan ons gegeven heeft en nog naar veel meer. Gods kind komt als vanzelf, tenminste dat moet zo zijn, tot aanbidding en het eren van onze hemelse Vader. Psalmen in overvloed om die gang er in te houden.

Bij de schepping van het licht komen als vanzelf de vragen los. Wat voor soort licht is het? De zon wordt immers pas op de vierde dag geschapen? Bliksemlicht komt ook niet van de zon. Geloof het maar gewoon! Die eerste drie scheppingsdagen hadden geen kunstlicht, maar wel kunstig licht. God staat immers niets in de weg!

Wat moeten blinde mensen veel missen. Onder hen zijn er ook van jullie leeftijd. Als ze hun handicap, als uit de hand van hun hemelse Vader ontvangen, kijken ze op de nieuwe aarde hun ogen dubbel uit!

V De tweede dag

Genesis 1 vers 6 begint met de beschrijving van wat op die tweede dag aan de orde kwam. God zei: er moet midden in het water een gewelf komen dat de watermassa’s van elkaar scheidt. En zo gebeurde het.

Het is niet makkelijk, je kunt dus ook zeggen gewelf dat God op deze tweede dag schiep moest scheiding maken tussen het water boven en het water beneden. Ga in gedachten eerst maar terug naar wat op de eerste dag geschapen werd. De hemel, ja, maar nu alle aandacht voor de aardmassa. Het leek wel of die helemaal uit water bestond. Hij werd immers ook oervloed genoemd? Toch bestond het uit grond en water. Maar alleen het water viel op. Boven dat water was geen dampkring of nevel te ontdekken. Ook geen wolken. Er was gewoon niets waaruit regen kon vallen. Toch was dat broodnodig voor het jonge groen, het koren en de bomen waarvan er vele heerlijke vruchten zouden opleveren. Die zouden op de volgende dag, naar Gods plan, geschapen worden. Maar zonder regen zou er van hun groei niets terecht komen.

Water was er wel te vinden, beneden! Water dat gewoon bleef op de plek waar het lag.

Er moest van dat “beneden-water”, water omhoog komen. Als er bij ons in de keuken een ketel water staat te koken en er is niemand die het gas uitdraait dan beslaan in een mum van tijd alle ramen. Of ook, haal je wel eens een droog deksel van de pan, waarin aardappelen staan te koken? Kinderachtig gedoe, zulk gepraat? Heel gewoon. Het water verdampt.

Wat voor jullie nu de gewoonste zaak van de wereld is, moest toch nog geschapen worden. Ik noem het de verdampingsmogelijkheid. De schepping van het uitspansel, het gewelf had als gevolg dat er beneden een deel water bleef en een ander deel in dampvorm bóven terecht kwam. Dat weer als regen op aarde terugkwam om de planten te laten groeien en leven mogelijk te maken.

Er werd geen nieuw water geschapen. Voortaan rouleerde het water. Water verdampt en wordt vervolgens weer water. Nevels en wolken waren daarvan het bewijs! Natuurlijk, zoals gezegd om de vruchtbaarheid te bevorderen. Maar juist ook voor de te komen mensen, opdat hij aan de slag kon gaan.

Op de schepping van het gewelf kwam nog een vervolg. God noemde het gewelf hemel. Dit is al bij het begin aan de orde geweest. Dat was toen we bij de schepping van hemel en aarde eerst grote lijnen aangegeven hebben.

Nog even in het kort. Als je omhoog kijkt in de eindeloze verte en het firmament, de hemelkoepel, kortom het gewelf ziet. Dan weet je dat daar, boven, God woont. Zeg het nu maar heel gewoontjes: als ik naar het blauwe gewelf kijk zie ik tegelijk de vloer, de onderkant van Gods woonplaats, van Gods hemel.

In vers 7 van Genesis 1 volgt: en zo gebeurde het. God maakte het gewelf en scheidde het water onder het gewelf van het water er boven. Hij noemde het gewelf hemel. Het wordt avond en het werd morgen. De tweede dag.

Met wat hiervoor genoemd wordt kun je als christenjongere meer dan één kant op. Om maar wat te noemen. Die hele evolutieleer aan je laars lappen: ze zien maar hoor! Misschien zeg je eerder: het gaat mij boven mijn pet. Ik heb wel leukere dingen te doen! Of vromer: we kunnen immers God niet ten volle kennen?

VI De derde dag

In vers 9 van Genesis 1 gaat het opnieuw over water. Nu over het water dat op aarde te zien bleef.

De onzegbare grote natte kluit zal een ander aanzien krijgen. Het staat er zo: het water onder de hemel moet naar één plaats stromen, zodat er droog land verschijnt. Er komt een landschap te voorschijn, waarbij water en land elk een eigen plek krijgen.

Het droge noemde Hij aarde, het samengestroomde water noemde Hij zee. En God zag dat het goed was.

Je mag dat scheppingswonder doortrekken naar vandaag als behalve de zee men nu ook de schoonheid en de functies ontdekt van rivieren, meren, watervallen en wat al niet meer!

Op die derde dag gebeurt er meer! God zei: overal op aarde moet jong groen ontkiemen, zaadvormende planten en allerlei bomen, die vruchten dragen met zaad erin. En zo gebeurde het. De aarde bracht jong groen voort. Allerlei zaadvormende planten en allerlei bomen die vruchten droegen met zaad erin.

En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd morgen. De derde dag.

Een overdaad aan weelde, rijk aan afwisseling. Nog zonder woorden van mensen, laat al dat schoons over heel de aarde Gods lof horen:

Dit wonderschoon verhaal klinkt niet in mensentaal verbreidt zich zonder woorden. Toch gaat, naar Gods besluit, daarvan een boodschap uit tot in de verste oorden.

Die boodschap van Gods schepping op de derde dag zal de méns straks nog duidelijke doorgeven, want juist híj krijgt die opdracht.

We praten over dit alles nog even door. Met die bomen, die planten en al dat andere moet de mens aan de slag gaan. Als voorbeeld nemen we het koren. Er moet geëgd, gezaaid, geoogst worden… ga zo maar door.

Evenals de Bijbel geen wetenschapsboek is en ook geen handleidingen biedt, zo vind je er ook geen methode in hoe de tarwe van het land komt tot brood op de plank.

Maar… er staat toch in Jesaja 28 vers 24 tot en met 26: als een boer zaaien wil, ploegt hij dan alle dagen? Als hij het land geëffend heeft, strooit hij toch komijn en karwij, zaait tarwe in rijen, gerst in vakken en dan komt het: het is zijn God die hem daarin onderricht, die hem leert wat hij moet doen.

Daar kijk je toch wel even van op. Toch wel een soort handleiding? We gaan er “tussen haakjes” niet op in dat Jesaja dit gedeelte als een soort gelijkenis gebruikt om aan te geven dat God alles bestuurt. Het gaat ons om het laatste: het is zijn God die hem daarin onderricht.

De Here heeft bij het scheppen van de mens hem verstand, wijsheid, inzicht en nog veel meer gegeven om met die ontvangen denkkracht tot inzicht te komen hoe hij zijn dagelijkse arbeid moet aanpakken. Dat geldt niet alleen voor de boer maar voor ons allemaal. Gods onderricht heeft Hij verpakt in het verstand dat Hij ons als mens wilde geven.

Op die manier mag je net als Jesaja destijds zei, zeggen: de Here onderricht mij als ik visser word, of verpleegster of ziekenverzorgster, wetenschapper, vuilnisophaler, onderwijzeres, dominee of wat dan ook! Maar… onze hemelse Vader wil er beslist om gebeden worden. Dat dus nooit vergeten.

Welk werk er later ook voor jou is weggelegd, het krijgt als elk ander werk een gelijk stempel opgedrukt. Het stempel van Goddelijk beroep.

VII De vierde scheppingsdag

God zei: er moeten lichten aan het hemelgewelf komen om de dag te scheiden van de nacht. Ze moeten de seizoenen aangeven en de dagen en de jaren, en ze moeten dienen als lampen aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde. En zo gebeurde het. God maakte de twee grote lichten, het grootste om over de dag te heersen, het kleinere om over de nacht te heersen. De zon, de maan en daarnaast ook de sterren.

Je kunt je nu makkelijk afvragen waarom de zon pas op de vierde dag wordt geschapen. Terwijl de Here op de eerste dag al het licht liet ontstaan. We hebben nu toch ook genoeg aan alleen de zon! Oneerbiedig willen we niet zijn, maar je komt toch met vragen te zitten. Natuurlijk is het niet zonder Gods bedoeling geweest dat Hij met het licht deed zoals Hij dat deed.

Misschien ook wel om wat nu volgt. Op de vierde scheppingsdag droeg de Here de eigenschap van licht-geven over aan de zon. Die geweldige vuurbal met een stralingskracht waartegen we onze ogen moeten beschermen, die niet eens echt nodig was om licht aan de aarde te geven, kreeg door zijn geschapen worden het aanzien van een slaaf, een knecht vergeleken bij de nog veel heerlijker glans van God. Een glans waar geen woorden voor zijn.

Dat lijkt op het eerste gezicht wat overdreven gezegd. Daar kom je nu wel achter als je weet dat heidenen juist de zon als hun god aanbidden. Bij dit verhaal past dus: onze God is geweldiger dan de zon.

De zon kreeg bij zijn schepping niet alleen een verlichtingsfunctie, maar hem wordt veel meer werk opgedragen. Hij zou ook de seizoenen aan gaan geven.

De stand van de zon, ten opzichte van de plek waarop wij op de aarde wonen, verandert steeds maar door.

We gaan weer verder. Steeds veranderingen dus van de stand van de aarde “in onze ogen”. Hoe hoger de zon, hoe meer hij de aarde verwarmt. Zo wordt het eerst lente en wat maanden later zitten we midden in de zomer. En komt de zon lager te staan dan kondigt de herfst zich aan en krijgen we de kou van de winter.

Dat zijn de seizoenen die God met de schepping op de vierde dag op het oog had. De maan wordt daarbij genoemd, waarvan weer een eigen werking uit gaat. Ook krijgt de zon de opdracht, wat eerst het licht van de eerste dag als eigenschap had, de dagen en de nachten om beurten aan te geven.

Behalve de genoemde zon en de maan maakte God ook de sterren, als versiersel aan de nachthemel.

Op de vierde dag toen God die lichten zelf zag, zei Hij, dat het goed was. Het werd avond en het werd morgen.

Bij deze vierde scheppingsdag komen mensen, die de evolutie en de schepping zoveel als mogelijk is met elkaar willen combineren opnieuw met hun opvattingen.

Die eerste drie scheppingsdagen, menen zij, kunnen wel vreselijk lang geduurd hebben omdat de zon er niet was om er 24-uurs dagen van te maken. Maar zij, die het weten kunnen omdat ze de hebreeuwse taal kennen, verklaren dat bij alle zes hetzelfde woord “dag” is gebruikt.

Ook zijn er astronomen die hun hoofd maar wat schudden als ze horen dat de Bijbel het alleen maar heeft over zon, maan en sterren als de schepping daarvan ter sprake komt. Net of er in het grote heelal door middel van telescopen en andere instrumenten niet veel meer te ontdekken is.

En dan de waarneming van nieuwe sterren die na een grandioos aantal lichtjaren plotseling opduiken!

Antwoord aan hen: die zijn ook geschapen! Evenals Adam en Eva geen jeugd hebben gekend. En je de één dag oude eik van de derde dag dertig jaar zou geven. Zo heeft die nieuwe ster zijn lichtflitsend begin niet gehad.

Wij geloven dus dat alles wat die geleerden ontdekken ook door God geschapen werd, al lacht de evolutionist opnieuw. Zoals eerder gezegd is de Bijbel geen wetenschappelijk boek. Genesis één laat Gods kinderen bij het scheppingsverhaal in geloof meekijken. Dat kan alleen met wat voor hen op aarde zichtbaar is.

Toch zullen wetenschappers met hun gaven en talenten diep mogen doordringen in de geheimen van Gods schepping, tot verrijking voor ons allen maar, voor velen misschien ondanks zichzelf, tot eer van de Schepper. Voor hen geldt ook, of het wel of niet wordt erkend: Het is God die hem daarin onderricht, die hem leert wat hij moet doen.

VIII De vijfde scheppingsdag

God zei: Het water moet wemelen van levende wezens en boven de aarde, langs het hemelgewelf, moeten vogels vliegen. En Hij schiep de grote zeemonsters en alle soorten levende wezens waarvan het water wemelt en krioelt en ook alles wat vleugels heeft. En God zag dat het goed was. Eerst aandacht voor wat in het water komt te leven. Dat zijn voor het grootste gedeelte wezens die anders ademhalen dan zij die op het droge hun plek hebben; zij moeten hun zuurstof uit het water halen.

Onder deze waterdieren vallen naast de zeemonsters en veel andere “grootheden” ook de kleinere vissen, de schaaldieren en andere “kleinheden” die zich in water thuis voelen. Dat krioelen, wijst daar vanzelfsprekend op. Wat is er onder al die geschapen waterdieren een verscheidenheid die we nauwelijks bevatten kunnen. Hoe dikwijls zie je bij een Tv-uitzending over de natuur niet plotseling een dier die totaal nieuw voor je is met een schoonheid waarvan je stil wordt. Bij dit scheppingswonder zie je weer opnieuw de grootheid van het werk van de Drie-enige God.

Aan elk van deze dieren werd door de schepper aandacht besteed. Want dat vind je in de uitdrukking “naar hun aard”. Waarom deze uitdrukking in de nieuwe vertaling is weggelaten kan ik niet verklaren. ook in de volgende verzen ontbreekt die zinsnede. Als we lezen van de schepping van de zeemonsters naar hun aard. Dan moet het woord monster, dat bij ons een negatieve lading heeft, ons niet afbrengen van het feit dat God er lust in had deze dieren een levensplek te geven. Ook voor deze dieren geldt: en God zag dat het goed was. Daarin moet inbegrepen zijn dat ze bijna dreigende kracht uitstraalden.

In Jesaja 27 vers 1 lees je ook over een zeemonster. Dat dier staat daar toch maar voor Assyrië en Babel die het volk Israël en Juda hebben weggevoerd; al was het een straf met als doel dat ze zich bekeren zouden. Jesaja mag het volk troosten: Op die dag zal de Heer ingrijpen: Hij zal het monster in de zee doden! Hier het door God geschapen dier naar eigen aard, als beeldspraak gebruikt.

We gaan het nog even over de walvis hebben. Hij is van het geslacht dat naar zijn naam genoemd is. De bruinvis, de dolfijn en hij zelf hoort tot die walvisachtigen. Ze zijn wel en geen vissen! Zij halen hun zuurstof niet uit het water, maar uit de lucht. Maar… als ze hebben ingeademd, kunnen ze er langer mee doen! Het zijn wel de waterdieren die op de vijfde dag geschapen zijn, al horen ze, denk ik niet bij de genoemde zeemonsters. Al zijn ze groot erg bang hoeven we niet voor ze te zijn. Integendeel, dolfijntjes zijn schatjes. Ze zijn er ook niet op uit hun prooi al vechtend te bemachtigen. Bij de meesten glippen de voedselvisjes glad naar binnen. Daarom hebben ze ook geen groot keelgat nodig; de walvis evenmin.

Waarom die aandacht voor de walvis? Eerst even wat over een oude Bijbelvertaling uit 1637, de Statenvertaling. Een gevolg van een prachtig besluit van de Dordtse synode van 1618-1619 om de Bijbel te kunnen bezitten in eigen taal. In het Oudnederlands vind je daar in het boek Jona: De HEERE nu beschickte eenen grooten visch om Jona in te slocken. In het Nieuwe Testament haalt Jezus zelf deze geschiedenis aan, waarbij de schriftgeleerden en Farizeeën te horen krijgen dat, evenals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van een grote vis zat, de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het binnenste van de aarde zal verblijven, Matteüs 12 vers 40.

Kijken we nu hoe dat in de vertaling van 1637 staat dan is dat zo: Want ghelijck Jonas drie daghen ende drie nachten was in den buick des walvisch…

Kijk nou, daar staat walvis. Die walvis is ook blijven staan in nieuwere vertalingen. Zelfs nog in de vertaling die tijdens de tweede wereldoorlog in gebruik was.

Hoe komt het nu dat de walvis inburgerde als de vis die Jona zou hebben opgeslokt? We kennen hazelnoten en walnoten. Deze laatste noten worden soms nog wel grote noten genoemd. In het Oudnederlands is wal een ander woord voor groot. De vertalers van de zeventiende eeuw hebben met walvis gewoon een grote vis bedoeld. De soortnaam werd in latere vertalingen dus voor eigennaam aangezien. Vraag nu niet: was dat zo erg? Ja, want daardoor heeft de ongelovige wereld de Bijbel destijds belachelijk gemaakt: “Ha, Jona kon niet eens door dat keelgat; de Bijbel vertelt sprookjes!”

Wat is een goede Bijbelvertaling dan belangrijk! Het woord walvis is sinds de vertaling van 1951 gewoon grote vis.

Nog even terug naar ál de geschapen waterdieren. In vers 22 staat: God zegende ze met deze woorden: Wees vruchtbaar en word talrijk en vul het water van de zee (ook rivieren). Die woorden van zegen hebben die vissen en andere zeedieren, niet kunnen verstaan, daar zijn het dieren voor. Vat het dus maar zo op: God wilde dat er in de toekomst een rijkdom aan waterdieren zou komen.

Vinden jullie het niet wat vreemd klinken als je ’s zondags in de kerk hoort “…geen gesneden beeld maken…noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is….” Ik maakte er vroeger wel een wat vreemde voorstelling bij. Het betekent gewoon: water dat lager ligt dan het vaste land. Dus gewoon, in alle watergebieden.

Op de vijfde dag werden ook de vogels geschapen met dezelfde opdracht overal op aarde talrijk te worden. Ook van hen geldt dat God ze schiep naar hun aard.

Een grote variatie aan vogels, ja aan alles wat vliegt, als een rijke versiering van het hemelgewelf. Een variatie afhankelijk van klimaat en landschap.

Soms worden bepaalde vogels in de Bijbel als leermodel gebruikt. Een voorbeeld. In Psalmen 68 vers 14 kun je lezen: de vleugels van de duif waren met zilver bedekt; haar slagpennen met geelgroen goud. Of, zoals het in de berijming van deze psalm staat: de vrede schittert als weleer als vleugelpronk van duiven.

In Psalm 68 laat dichter David de dank doorklinken van de overwinning op de vijanden. Daarbij gaan zijn gedachten terug naar de verlossing van Israël uit Egypte en de intocht in Kanaän. Dan het beeld van de duif. Wel een tere vogel, maar met glans van zilver bedekt en geelgroen goud op de slagpennen. Zo ook Gods volk: klein, maar door de HERE gezegend.

In Psalm 74 vers 19 wordt ook een duif als beeld gebruikt. Nu is het een tortelduif, of duifje zoals de vertaling het zegt, die aangeeft dat Israël kleine kracht heeft maar sterk is in de HERE.

Denk daar zelf ook maar eens aan als je een duif ziet op de nok van een dak: de Here zorgt voor mij net als voor die vogel, dáár!

Ja, dit mooie vogelvoorbeeld ook nog: Je weet vast ook dat een adelaar, als hij zijn jong de vuurproef laat doorstaan om hem aan het vliegen te krijgen, en hem daarom uit het nest schuift. De adelaar neemt daarbij geen enkel risico, vliegt onder zijn schat, zijn bezit, en vangt het op. Vandaar Exodus 19 vers 4: jullie hebben gezien hoe ik ben opgetreden tegen Egypte, en hoe ik je op adelaarsvleugels gedragen heb en hoe je hier bij mij heb gebracht.

Psalmen 103 vers 5 slaat op verenwisseling van deze grote vogel, waardoor hij nieuwe schoonheid en kracht uitstraalt. Zo komt ook uit Gods vaderhart de zegen naar zijn kinderen toe.

Na dit uitstapje komen we terug bij het geschapen zijn van alles wat zwemt en vliegt.

Het werd avond en het werd morgen. De vijfde dag.

IX De zesde scheppingsdag

De aarde moet allerlei levende wezens voortbrengen: vee, kruipende dieren en wilde dieren.

Het gaat nu over dieren die hun levensplek op het aardse vasteland krijgen. Ze worden in drie soorten onderverdeeld. Vee wordt eerst genoemd. Die term zegt al direct dat hij daarmee de dieren bedoeld zijn die vredig, dicht bij de mensen zullen leven en hun ten dienste zullen kunnen staan. Ze leveren hun producten zoals onder andere melk en wol. Ook willen ze wel ingezet worden, de ploeg te trekken, dienst doen bij het dorsen van het graan. Daarbij tegelijk zal, zo lees je ook, de mens goed voor zijn beesten zijn. Je kunt het lezen in Deuteronomium 25 vers 4: u mag een rund bij het dorsen niet muilkorven. Over de door God gewilde dierenbescherming kun je bijvoorbeeld in Deuteronomium nog meer lezen. Nu een paar verzen uit hoofdstuk 22: als u een verdwaald rund of schaap van een ander aantreft, moet u daar niet uw schouders over ophalen, maar het meteen terugbezorgen. Woont de eigenaar ver weg of is hij u onbekend, dan moet u het dier onder uw hoede nemen totdat hij het komt halen. Verder wordt in dit hoofdstuk gezegd: als u ziet dat een ezel of rund van een ander op straat onder zijn last bezwijkt, mag u niet werkloos toezien. Help hem het dier weer op de been te krijgen. En zo is er in de Bijbel wel meer te vinden, waaruit Gods liefde blijkt ook voor de dieren. Spreuken 12 vers 10 gaat ervan uit dat kinderen Vader willen volgen: een rechtvaardige zorgt goed voor zijn vee.

Verder worden op die zesde dag de kruipende dieren geschapen. Daarmee worden bedoeld de dieren die laag bij de grond leven vanwege korte poten en als vanzelf, daar kruipen ze voor, de dieren zonder poten; slangen, wormen. Nee, meer gaan we er niet noemen, omdat we daar wel even mee bezig zijn.

De laatste scheppingsgroep zijn de wilde dieren. Reken tot die groep, die uiteen valt in, ik weet niet hoeveel soorten, al die dieren die je geen vee kunt noemen. En die je ook niet bij het kruipend gezelschap kunt indelen. Ook nu beginnen we er niet aan ze allemaal te noemen. Zou een olifant zich niet beledigd voelen als we hem naast een muis plaatsen; we beginnen er gewoon niet aan! Toch horen ze tot dezelfde soort.

Het eigen oordeel van het scheppen van al die dieren luidt zo: God maakte alle soorten in het wild levende dieren, die gaan nú voorop, verder al het vee en alles wat op de aardbodem rondkruipt en God zag dat het goed was.

God zag dat het goed was. Daarom een vraag. Waarom verdeelt de HERE de dieren later zó dat een deel rein, maar ook een deel onrein wordt genoemd? In Leviticus 11 en Deuteronomium 14 kun je dat nalezen.

Goed geschapen en toch onrein! Hoe is dat toch te rijmen? In de tijd dat de belofte aan Abraham, Izaäk en Jakob in vervulling zou gaan en hun nageslacht het beloofde land in zicht kreeg, hoorde Mozes dat op de berg Sinaï, en hij moest het opschrijven. Dat waren alle voorschriften die de HERE in de tijd die komen ging voor zijn volk bestemd had. Het alleen eten van reine dieren was daar een onderdeel van, het moest gaan dienen als lesmateriaal.

Gods volk stond nog maar aan het begin en een Bijbel hadden ze nog niet. Net als kinderen moesten ze wijs worden door “plaatjes, zeg maar afbeeldingen. De priesters en Levieten waren daarbij hun leermeesters. Het kijken naar de offers die gebracht zouden worden en de betrokkenheid daarbij stond wel voorop. Het offeren van een lam zou wijzen naar de komst van de Messias.

Hoe belangrijk dát alles ook was, nu zal het gaan over het eten van reine dieren waarbij de onreine taboe moesten zijn. Ook dat was belangrijk. De les daarvan zou betrekking hebben op het leven met hun God.

In vogelvlucht gaan we dat onderwijs bij langs. De reine en onreine dieren zijn in vier rubrieken te vinden: 1. viervoeters 2. waterdieren 3. gevleugelde dieren 4. kruipende dieren

Van de eerste groep waren de herkauwers en de dieren met volledig gespleten hoeven rein. Dan moet je denken aan koeien, geiten en schapen. Onrein en verboden waren dieren als de kameel, de ezel, het varken en de haas.

Van de tweede groep waren rein, vissen met schubben en vinnen. Hadden vissen die niet, zoals paling, dan mochten ze niet gegeten worden.

Van de derde groep waren roofvogels onrein. Omdat zij zich voeden met aas of dood vlees. Van de vierde groep tenslotte was bijna alles verboden. Je moet bij deze groep denken aan muggen en bepaalde soorten sprinkhanen.

Een lange, lange lijst… Gods volk, ook de kinderen, moesten die lijst uit het hoofd kennen. Nee, wij niet meer. Maar Leviticus is wel in de Bijbel blijven staan. En niet voor niets! Voor onderwijs aan ons is het nog broodnodig!

Waarom was nu het ene dier rein en het andere niet! Heel gewoon. God maakte dat zelf uit! Waarom een hert wél en een kameel niet? Dat gaat ons niet aan! Toch maakte God ook keuzes, waarvan we aan de hand van de Bijbel zijn bedoeling gaan peilen. En dat mag wel! In het begin van Jesaja 65, om een voorbeeld te noemen gaat het over Israël, dat Gods uitgestoken hand negeert en Hem tergt door verering van afgoden, waarbij zwijnenvlees gegeten werd. Dat kan een eeuwenlange gewoonte zijn geweest bij heidense volken. Daarom zal zwijnenvlees door de HERE onrein zijn verklaard. Israël wees heilig! Je bent van Mij!

Nu een voorbeeld wat betreft de onreine vogels. Hiermee zijn bedoeld de vogels die zich met dood vlees voeden en roofvogels die door te doden in leven blijven. Hieruit moest Israël leren dat God niet de dood, maar het leven voor zijn kinderen op het oog heeft. Ook kunnen we wel begrijpen dat van het kruipende dierenvolk de slang verboden eetwaar werd. Het vlees van de slang, dat symbool staat voor Satan, wil God niet op het menu zien staan van wie bij Hem horen. Nu begrijpen we ook beter waarom paling onrein verklaard werd. Vissen zonder schubben doen aan slangen denken.

Misschien hebben de dieren die krioelen en wemelen, het stempel onrein gekregen om hun “laag-bij-de-grondse” manier van leven. Veel van die dieren, waaronder ook bepaalde soorten sprinkhanen, hebben een schuifelend leven over de grond. Om mogelijk te komen achter de reden waarom die schuifelende dieren onrein worden genoemd, is te letten op dié soorten sprinkhanen die wél rein genoemd worden. Het zijn zij die springpoten hebben.

Zouden we nu samen niet een oplossing kunnen vinden? Als de HERE schuifelende, laag-bij-de-grondse sprinkhanen zet naast sprinkhanen die steeds vanaf de grond omhoog springen en alleen de laatsten rein verklaart, dan moet dat een betekenis hebben. Het zal dit wel zijn: kinderen van Mij, stel je hart niet op aardse zaken, kijk omhoog! Richt je hart op Mij; Ik ben toch jullie Vader?

Nog een keer gezegd: in de tijd van die spijswetten, moest de Messias nog komen, de Bijbel was nog lang niet klaar. De Heilige Geest was er wel maar nog niet zoals die op Pinksteren aan ieder werd uitgedeeld. Daarom dat onderwijs door priesters en Levieten aan het volk van God: dit wil de HERE wél en dat wil Hij niét! Een oefenen om te strijden tegen de zonde en een vragen van: HERE wat wilt U dat ik doen zal? Laat ik het goede kiezen! Diezelfde afwegingen moeten jullie nog dagelijks maken. Ja, ieder die bij de hemelse Vader wil horen. En… Leviticus niet overslaan bij het Bijbellezen. Het helpt je om werk van je keuzes te maken!

Hoe kan wie jong is zuiver leven? Door zich te houden aan uw woord. Met heel mijn hart heb ik u gezocht, laat mij niet afdwalen van uw geboden. Uw belofte heb ik in mijn hart geborgen, zo zal ik niet tegen u zondigen. Psalmen 119 vers 9-11.

Vandaag smaakt een varkenslapje net zo lekker als een runderrolletje. Kies zelf maar!

Geen dier meer onrein! Moesten sommige dat ter wille van Gods volk een lange periode zijn…; bij de schepping, ook van hen, zag God, dat het goed was. In vers 26 hoor je het vervolg van wat op de zesde dag gebeurde.

Het slotstuk is het hoogtepunt van alles wat God schiep. Ook wordt het met een andere aanloop verteld. God, immers de Drie-enige gaat in onderling gesprek. Omdat wat nu geschapen gaat worden boven het vorige uit zal steken. Het gevolg van Gods onderling overleg is dit: laten wij mensen maken, die ons evenbeeld zijn en die op ons lijken.

Er is wel gezegd dat God met dat “ons” ook bedoeld kan hebben dat Hij de hulp inriep van engelen. Dat kan toch niet! Wij dragen toch niet het beeld van engelen? Het zou ook in strijd zijn met artikel 9 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Want daarin wordt beleden dat juist die bekendmaking één van de voorbeelden uit de Bijbel is, waaruit duidelijk wordt dat God de Drie-enige is.

Het lijken op God zal bij de mens inhouden dat hij waarachtig en rechtvaardig en heilig is in heel zijn leven. In het leven met zijn hemelse Vader en in de omgang met de naaste. En in het omgaan met dieren zal dat ook uitkomen. De mensen zullen heerschappij voeren over vissen en vogels. Ook over het vee en alles wat rondkruipt. De wilde dieren staan er niet bij, wat ook wel voor de hand ligt.

En zo gebeurde het. God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij de mensen.

Opvallend is dat er nu bij staat dat God de mens mannelijk en vrouwelijk schiep. Bij de dieren was dat gewoon inbegrepen. Nu staat het er nadrukkelijk bij. Dat heeft natuurlijk een bedoeling.

Dieren paren ook. Ondervinden er ook plezier in. Maar daarna gaan ze meestal weer een eigen weg.

Bij de mens zal dat anders zijn. Hun opdracht om vruchtbaar zijn, wordt aan het huwelijk verbonden. Bij dit samengaan, is vreugde en voldoening niet voor eventjes maar een huwelijks levenlange blijdschap. Het huwelijk zal later het beeld genoemd worden van de liefde van God voor zijn gemeente.

In de Bijbel volgt ook nog wat het voedsel van de mens zal zijn. En dan eindigt het hoofdstuk van Gods scheppingswerk met deze woorden: God keek naar alles wat Hij gemaakt had en zag dat het zeer goed was. Het werd avond en het werd morgen. De zesde dag.

Nu denk je vast, waar blijft nu dat mooie verhaal dat Adam uit stof gevormd werd en adem in zijn neus geblazen werd. En ook dat Eva van een rib van Adam gemaakt werd.

Dat komt pas later in het tweede hoofdstuk van Genesis. Als je daar naar kijkt, zeg je misschien: o, daar wordt de schepping nog een keer verteld! Toch niet. Het tweede hoofdstuk heeft een andere bedoeling.

Je let er misschien niet op, maar bij de schepping stond steeds hemel en aarde, maar in hoofdstuk 2 staat de aarde op de voorgrond. Dit hoofdstuk is ook geen scheppingsverhaal maar een vervolg van wat God gemaakt had. De geschiedenis van de mens gaat hier beginnen. Hij was niet voor niets hoogtepunt. Hij, het beeld van God! Hij was het, maar móést het ook zijn. Net zoals jij verbondskind bent, maar het dan ook waar moet maken.

Over dat alles gaat het later. Nu eerst nog wat God ons te zeggen heeft en waarmee Genesis 2 begint: zo werden de hemel en de aarde in al hun rijkdom voltooid.

X De zevende dag

Op de zevende dag had God zijn werk voltooid, op die dag rustte Hij van het werk dat Hij gedaan had. God zegende de zevende dag en verklaarde die heilig, want op die dag rustte Hij van heel zijn scheppingswerk.

En dan volgt nog één keer: dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde. Zo ontstonden ze, zo werden ze geschapen.

A – Een heilige dag

Wat nu volgt staat in de verzen een tot en met vier van Genesis 2. Het was beter geweest als dat tweede hoofdstuk bij vers 4 was begonnen. De zevende dag hoort nog bij de zes scheppingsdagen van hoofdstuk 1.

Zo werden de hemel en de aarde in al hun rijkdom voltooid. Op de zevende dag had God zijn werk klaar. Op die dag rustte Hij van het werk dat Hij gedaan had. God zegende de zevende dag en verklaarde die heilig, want op die dag rustte Hij van heel zijn scheppingswerk.

De zevende dag zette een kroon op dat scheppingswerk. God ging rusten betekent niet dat Hij de tijd nam om met voldoening zijn werk te bezien. Integendeel! Want nadat Hij alle dingen geschapen had liet hij ze niet aan zichzelf over. Heel de leiding en de regering van dat geschapene nam Hij ter hand. Nee, dat rusten hield alleen in, dat Hij met scheppen klaar was. Die zevende dag verklaarde Hij heilig. Het werd voor de toekomst een dag anders dan die zes dagen. Het moest voor de mensen een feest worden, telkens weer als na zes dagen werken die zevende aanbrak. Toch ging voor Gods kinderen, die sabbat, die rustdag ook niet op in nietsdoen. God had voor hen veel meer in petto. Die dag mochten ze ook hebben om zich door Hem te laten voeden met geestelijke vitaminen, om verkwikt daarna weer aan de slag te gaan.

B – De eerste dag

Toen de Schepper met zijn scheppingswerk klaar was en op de zevende dag rustte was dat tegelijk de eerste volle dag van de mens, die op de zesde dag geschapen was. Zo begonnen Adam en Eva hun leven met een rustdag; de dag door God geheiligd.

En wij? Wij mogen de week ook beginnen met een rustdag. Het voorproefje aan de eerste mensen gegeven, mogen wij, na de komst van Christus elke zondag opnieuw beleven.

Maar regel vanaf de schepping was: eerst werken, dan rusten. Voor Gods volk, voor Israël werd dit werkprogramma een leren uitzien naar de rust die de Messias eens brengen zou. Hun sabbat.

C – Van sabbat naar zondag

De Messias kwam. In al de boeken was over Hem geschreven. Soms letterlijk aangeduid: Uit jou, Betlehem in Efrata, te klein om tot Juda’s geslachten te behoren, uit jou komt iemand voort die voor mij over Israël zal heersen, Micha 5 vers 1. Schriftgeleerden, hogepriesters en Farizeeën zouden er, als ze ernstig bezig waren geweest, hun levenspatroon van hebben gemaakt.

Maar… de zijnen hebben hem niet gewild.

Na het verraad van Judas werd de Here Jezus gevangen genomen door een bende, gewapend met zwaarden en knuppels en ingehuurd door de hogepriester en de oudsten van het volk. Deze Goddelijke gevangene werd aan Kajafas, ook een hogepriester, voorgeleid. Al die hoge heren waren er bij aanwezig. Ze moesten die Jezus kwijt, die voor hen niet meer was dan een concurrent.

Het hele proces liep uit op een gekrijs van: kruisig Hem! Ondanks de verklaring van onschuld van Pontius Pilatus. Jezus werd gekruisigd. Om ons van de helse straf te verlossen werd Hij drie uur lang door Vader verlaten, het vreselijkste van heel zijn lijden. Daarna stierf Hij.

En wie zeiden hardop dat Hij werkelijk Gods Zoon was? De centurio, het hoofd van de bewakers van Jezus. Na het wonderlijke dat er allemaal om hen heen gebeurde, toen de Heiland stierf. En de Joden?

Dit alles wordt hier kort weergegeven omdat het te maken heeft met de overgang van de sabbat naar de zondag. Kijk maar!

De Joden komen opnieuw in actie. Het is immers de volgende dag sabbat. Nu, die onderhielden ze echt wel! Zelfs vromer dan vroom vanwege de door hen zelfgemaakte extra verboden. Maar de Vervuller van de sabbat, de Messias, moesten ze niet! Ze werden ontrouw aan de door de Schepper gegeven sabbat, die dag, die vast zat aan de zes scheppingsdagen. Dat werd spelen met vuur!

Ze vroegen Pilatus of hij er voor zorgen zou dat hun sabbat niet ontheiligd zou worden. Dat lukte!

Door eerbied voor zijn leraar Jezus, hoewel hij daarvoor nooit had durven uitkomen, zorgde Jozef van Arimatea dat onze Heiland begraven werd in een nieuw graf.

Ziezo, met Jezus in het graf konden de Joden hun sabbat vieren. Dat dachten ze! De Heiland rustte wel in graf, na het voor ons gedane werk, de volle sabbat. Deze sabbat door de Joden verknoeid, maar door God geheiligd.

Na de sabbat, Matteüs 28, toen de ochtend van de eerst dag van de week gloorde, stond onze Heiland op uit het graf. Een en al feest dat gevierd kon worden met, voor zijn volk, de blijde preek van overwinning op de dood. Er kwam voor oud en jong uitzicht op vrijspraak ook op het krijgen van kracht om als kinderen van Hem te leven. Met de blijde zekerheid zelf ook opgewekt te worden tot eeuwige heerlijkheid.

Beloften, die alleen door de kracht van de Heilige Geest waarheid worden, wanneer we er van harte om bidden. Ook voor bekeerde heidenen en Joden! Zo werd de sabbat zondag!