Het ambt van diaken

Het ambt van de diaken

Hoe is men er toe gekomen om naar aanleiding van Handelingen 6 de diakenen voor altijd een plaats in de gemeente te geven? In dit hoofdstuk heeft men dat besluit toch slechts genomen, omdat een deel van de gemeente verwaarloosd werd als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden?

U weet: daar in Jeruzalem werd door het werk der apostelen het aantal van hen die zich bekeerden zo groot, dat er gemor ontstond over de ongelijke verzorging die daarvan een gevolg was. Er was geen “mankracht” genoeg. Dus werden zeven broeders gekozen, allen met name genoemd, die de handen opgelegd kregen nadat gebeden was, om in de bediening te helpen. In het formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen komt duidelijk uit dat het diakenambt hier zijn oorsprong vindt. Toch is de gestelde vraag begrijpelijk, te meer daar men van die zeven mannen leest, dat zij evangelisten genoemd worden en zelfs grote tekenen en wonderen doen (o.a. Stefanus in Hand. 6 : 8. en denkt u maar aan Filippus die de kamerling doopt). Nu moet u vooral bedenken dat dit alles gebeurde in een periode, waarin de ambten van herders, leraars en diakenen in hun onderscheiding nog niet een plaats hadden. Dat is zich steeds meer gaan ontwikkelen tot we later in de Brieven merken dat het gekomen is tot een welomschreven taakverdeling.

Ik bedoel dit: die evangelisten, hoewel ze diaconaal werk verichtten, kon men geen diakenen noemen en de apostelen geen dominees of ouderlingen. De apostelen hadden na Pinksteren een eenmalige opdracht en bovendien was die geheel enig in zijn soort. Op een bepaalde, wel andere manier gold dat ook voor die van de evangelisten. De canon van het Nieuwe Testament was nog niet klaar. Daarvoor in de plaats moest men het doen met het woord der apostelen. Zij, de oor- en ooggetuigen, moesten de profetische prediking doorgeven. Bovendien ontvingen zijzelf nog rechtstreeks boodschappen van de Heilige Geest. Zie o.a. Hand. 10 :13v.v., Hand. l3 : 2 en Hand. 20 : 23. En zo waren zij bezig: gemeenten werden gesticht, opzieners aangesteld, historiën genoteerd.

U ziet, de taak der apostelen is een aflopende zaak. Van opvolging kan en mag dus geen sprake zijn. Apostolaat in dié zin is er niet meer. Een paus op de stoel van Petrus mag er niet zijn! Door het werk der apostelen werden de meenten, de kerken, die de Here mogelijk gevestigd wilde zien, geconsolideerd. En wij mogen en kunnen het doen met de geïnspireerde woorden van deze apostelen en met die van sommige van hun medewerkers. Dus met de Bijbel die afgerond werd met de aanvulling van het Nieuwe Testament. En kijk, dan lezen we o.a. ook van het diakenambt. In het eerste vers van de Filippenzen-brief staat: “Paulus… aan de heiligen. tezamen met hun opzieners en diakenen.” Vervolgens kunt u lezen in l Tim. 3 : 8-13, hoe Paulus zich bezig houdt met het ambt van diaken.

Dat wij nu diakenen hebben, is op Gods Woord gegrond. Er zullen altijd behoeftigen zijn. Vooral in het nieuwe formulier komt uit. dat `armoede° niet alleen slaat op gebrek aan voldoende levensmiddelen. Daar staat te lezen: de diakenen zullen zorgen voor de goede voortgang van het dienstbetoon, “het betonen van gastvrijheid, offervaardigheid, barmhartigheid, om zwakken en hulpbehoevenden volop te laten delen in de vreugde van Gods volk. ln de gemeente van Christus mag niemand ongetroost leven onder de druk van ziekte, eenzaamheid of armoede”. De diakenen zullen zich door huisbezoek van de moeiten op de hoogte stellen, maar eveneens, en dat niet minder de gemeente tot hulpbetoon opwekken. Zo is er voor de diaken altijd werk aan de winkel. Moge de wereld de resultaten merken!