Vrouw-Ambt

Vrouw-Ambt Dan nu een stukje “man-vrouw-perikelen” van zo’n dertig jaar geleden. Ook toen gerelateerd aan 1 Korintiërs 11. De plaats van de vrouw.

Het is een zeer actueel onderwerp waarmee we ons gaan bezighouden. We kregen een staatssecretaris voor emancipatiezaken. De radio kan er maar niet over zwijgen. Ook de Wereldraad van Kerken in Dresden bijeen meende zich te moeten bezighouden met de onderdrukking van de vrouw. En zo is er meer. In onze kringen kreeg het daarom ook veel aandacht. Prof. Dr. J. Van Bruggen schreef zijn boekje Emancipatie en Bijbel, kommentaar op 1 Korintiërs 11. Er werd gediscussieerd over vrouw en beroepsarbeid. Ook werd een congres belegd in februari ’81 door leden van de z.g. Emancipatie-Kommissie van het GSEV, die de deelnemers van tevoren een informatiemap toestuurde, die een bundeling van werkstukken was van de leden van genoemde commissie en als voorstudiemateriaal dienst kon doen. Op het congres zelf sprak mevr. Mr. L.G.A. Bremmer-Lindeboom over ‘Man en vrouw: een plaatsbepaling’. Die rede is opgenomen in nr. 11 van Ambt en Plicht. Over en weer is er al veel over gepraat en geschreven, maar tot een eensluidend standpunt over de verhouding man-vrouw kwam men niet.

I Een heel belangrijke vraag is in dit verband zeker deze: is de man hoofd alleen van zijn vrouw of moeten we zeggen: man is hoofd van de vrouw (in algemene zin dus)? En ook: wat houdt dat hoofd-zijn in?

Wanneer u allen in het bezit was van het boekje Emancipatie en Bijbel, kon ik volstaan met u te verwijzen naar hoofdstuk vier. Ik vermoed echter dat het nodig is een poging te wagen de hoofdzaak ervan weer te geven. In 1 Kor. 11:3 staat: “Ik wil echter dat gij dit weet: het hoofd der vrouw is de man, en het hoofd van Christus is God.” Christus is dus het Hoofd van iedere man en dus niet alleen van de gehuwde mannen. Voordat de man mag horen dat hij geroepen is om hoofd van de vrouw te zijn, wordt hij op zijn plaats gezet onder zijn Hoofd Christus. Wie dat erkent, weet zich de plaats gewezen van hoofd der vrouw. Dat dit van groot gewicht is, blijkt uit: “en het hoofd van Christus is God”. Op deze wijze verordent God de plaats van de man als hoofd van de vrouw. Dus… de vrouw en niet zijn vrouw? Zoëven zei ik reeds dat Christus nooit alleen Hoofd kan zijn van gehuwde mannen, maar opvallend is ook dat Paulus direct vervolgt met: het hoofd der vrouw is de man. Dat het over gehuwden zou gaan, kan men ook niet halen uit vs. 4-16 van dit hoofdstuk. Immers in vs. 8-9 verwijst Paulus niet naar de instelling van het huwelijk, maar naar de schepping van man en vrouw, terwijl in vs. 14-15 de verschillen in haardracht ter sprake komen, bedoeld voor alle vrouwen. Men moet nu wel vaststellen dat het hier gaat over mannen en vrouwen in het algemeen en niet slechts over gehuwden. In heel 1 Korintiërs 11 wordt het huwelijk zelfs niet genoemd! Wat houdt dat hoofdschap in? Soms dat Christus niet óók Hoofd is van de vrouw? Natuurlijk dat ook. Maar het is Gods bedoeling geweest een zeer bepaalde orde te stellen, die wij zullen eerbiedigen. Tussen hoofd-zijn en dictatorschap is een groot verschil. Hoofd-zijn is het geven van goede en wijze leiding vol liefde en verstand. Immers Christus, ons Hoofd, heeft vrede gemaakt door het bloed van zijn kruis en Zichzelf ontledigd in de gestalte van een dienstknecht. Zó is Hij eens te meer boven alle machten gesteld (vgl. Fil. 2 : 5-11). In Hem nu hebben engelen en mensen een heerlijk Hoofd. Bij Hem valt de spanning tussen gezag en vrijheid, tussen recht en liefde geheel weg. Zo zal de man hoofd zijn ten bate van de vrouw. Wat nu in het algemeen zo is volgens 1 Korintiërs 11, krijgt wel heel bijzonder vorm in het huwelijk. Zegt Ef. 5 : 22-23 niet, en nu gaat het over gehuwden: “Vrouwen, weest aan uw man onderdanig als aan de Here, want de man is het hoofd van de vrouw evenals Christus het hoofd zijner gemeente.” De algemene regel wordt in het huwelijk intensiever en op heel bijzondere wijze tot ontplooiing gebracht. Dat het hoofd-zijn van de man alleen voor gehuwden zou gelden, was vooral te lezen in het eerste hoofdstuk van genoemd studiemateriaal. Met allerlei citaten en teksten heeft de schrijver gemeend dit te kunnen aantonen. Hij vindt het zelfs absurd te stellen dat de man hoofd is van de vrouw; wat moet een vrouw dan oneindig veel hoofden hebben! Nu wil ik eens proberen in verhaalvorm te laten zien dat dit alles niet zo absurd is als het wel schijnt, en dat het voor kan komen dat een vrouw op één dag meer dan eens ook met het hoofd-zijn van andere mannen van doen kan krijgen. Bij voorbaat zeg ik: erger u niet te zeer aan de gekunsteldheid ervan. In deze vorm gaat het mij gemakkelijker af dan dat ik het moet beredeneren. Het verhaal gaat over een begaafde, getrouwde vrouw en moeder: Haar man moet vanwege zijn werk een keer een lange dag weg. Bij zijn vertrek wuift ze hem na, terwijl hij zegt: “Zorg er voor dat Piet nu niet weer spijbelt als er gym-les is.” Grappig zegt ze: “Ja baas”, en vervolgt haar taak. Ze krijgt, wel met wat moeite, allen tegelijk aan de ontbijttafel, ze gaat voor in gebed, leest en als allen weg zijn, verheugt zich er op, dat ze vanmiddag bij vrienden de boterham gaat eten. En nu! Als de post komt, is er een speciale brief aan háár gericht. Daarin wordt ze gevraagd om op de politieke lijst te staan voor de gemeenteraadsverkiezingen. Ze voelt zich zeer vereerd. Toch denkt ze het niet te moeten doen. Ze zal schrijven dat ze er van af ziet, omdat er genoeg bekwame broeders zijn om eventueel de gemeente te kunnen regeren; was dat niet zo, dan zou ze te overreden zijn. Ze wil er vanavond met haar man over spreken en vragen wat hij ervan vindt, als ze zich wel aanbiedt voor een eventuele schaduwfractie, zodat ze met wat ze geleerd heeft het raadslid in haar vrije tijd nog van dienst kan zijn. Daarna neemt ze haar fiets, maar als ze juist wil opstappen, vraagt de buurman haar: “Hoelang staat jullie pastorie nog leeg? U zit zeker wel in de hoorcommissie?” Ze antwoordt: “Nee hoor, we luisteren nog altijd naar Paulus, dus… dus geen vrouwen in de kerkeraad.” Als ze bij haar vriendin aan tafel gaat, zegt deze:”zeg, jij wilt zeker als oudste wel voorgaan?” Heel zeker zegt ze en kijkt naar de echtgenoot: “Als hij er nu niet was…, nu is het zijn taak!” ’s Avonds wordt het verenigingsseizoen gesloten in combinatie met de mannenvereniging. De besturen zitten vooraan. De voorzitter van de mannenvereniging zegt tegen haar: “Bent u eigenlijk niet aan de beurt de vergadering te leiden?” Ze antwoordt: “Ik leid altijd graag, maar nu uw vereniging ook aanwezig is, sta ik erop dat u de leiding neemt.” Zegt u nu niet: dus het is zonde als vrouwen anders reageren. Wel zeg ik: die vrouw heeft het hoofd-zijn van haar man in het bijzonder en van de man in het algemeen op genoemde wijze inhoud willen geven en u mag dat toetsen. Zo las ik reeds zei, werd rond het congres het hoofd-zijn meestal beperkt tot binnen het huwelijk. Maar ook de waardering ervan was van ander karaat naar het mij toeschijnt. U moest het, ook nu weer, eigenlijk zelf lezen. Ik zal er iets van weergeven waaruit het verschil naar mijn mening te proeven is. Een citaat: “In een huwelijk kunnen we niet spreken van regeren en onderworpen zijn, maar van een wederzijds elkaar dienen, de één meer leidend naar buiten en de ander meer naar binnen.” Verder: “Christus beoogt de ontplooiing van zijn gemeente; ook de man moet de vrouw daartoe ruimte geven. Man en vrouw beiden moeten ieder op de aangewezen plaats zich Christus tot voorbeeld nemen. Wie dat in het oog vat, begrijpt dat er geen voorrang mag worden opgeëist, alleen gegeven. Dan pas is er de volkomen integratie van het huwelijk.” En dan: “… Christus was bedroefd over zijn discipelen die twistten, wie de meeste was. Zelf was hij gekomen om te dienen om te dienen en in die weg werd Hij hoofd.” Wat dat laatste betreft, lijkt het mij, dat hier een echtpaar ‘kibbelend’ over de plaats die ze ontvangen hebben, met de twistende discipelen wordt vergeleken, die de Heiland vragen, wie van het de meeste is. Klopt de vergelijking wel? Binnen het huwelijk is een orde gesteld, maar binnen de discipelenkring is daarvan geen sprake. Deze discipelen vormen, straks onder de naam van apostelen, de gezamenlijke oor- en ooggetuigen. Hiermee wil niet gezegd zijn, dat Christus in zijn dienende liefde niet exempel moet zijn voor gehuwden. Gaf ik vooraan in dit verband ook niet door, dat Christus, ons Hoofd, vrede gemaakt heeft door het bloed des kruizes en zichzelf ontledigd heeft in de gestalte van een dienstknecht? Maar het hoofd-zijn in het huwelijk wordt in eerster instantie niet vergeleken met de taak van Christus op aarde in zijn vernedering. Als Paulus schrijft, is Hij gezeten aan de rechterhand van de Vader en is dáár het Hoofd van de gemeente. Vervolgens worden we er in het studiemateriaal op gewezen, dat er telkens verrassende momenten naar voren komen, waarin de vrouw duidelijk een andere plaats inneemt dan wij misschien verwacht zouden hebben. In dit verband wordt o.a. Richteren 13 aangehaald, waarin de aankondiging van Simsons geboorte beschreven staat. Niet tot Manoah, maar tot diens vrouw kwam tot tweemaal toe de engel. Inderdaad eervol, evenals voor Maria. We horen zelfs dat Manoahs vrouw, en dat kan best waar zijn, beter inzicht had in de situatie dan haar man. Maar dat degradeert Manoah toch niet? Dat blijkt ook wel, want híj neemt het initiatief tot offeren. Ik haal dit aan, daar ik het niet los kan maken van de opmerking: “Waarom zou een vrouw aan tafel niet voorgaan, als ze het beter kan dan de man!” Fijn, als zij de talenten heeft, laat ze die gebruiken, maar o wee als die ingezet worden om haar man de kroon te ontnemen. Nu stellen we niet, dat een vrouw in aanwezigheid van haar man nooit mag voorgaan, maar dan geeft vader het aan. Tenslotte noem ik het volgende wat te horen was. “Het schema: de man gaat voorop, de vrouw volgt, blijkt niet statisch. Gelukkig maar, als in zwakkere ogenblikken van de man de vrouw de koers weet aan te geven. Daar laat de Bijbel ons genoeg van zien.” Dat kan bijv. doelen op Abigaïl, de vrouw van Nabal. Nabal zondigt als hij Davids mannen niet van zijn rijkdom wil meedelen. Nabal kon weten, zoals ook bij Abigaïl het geval was, dat de HERE David een bestendig huis zou maken. Nu kun je inderdaad zeggen dat Abigaïl de goede koers weet aan te geven. Maar als je eveneens hoort zeggen: “Wanneer Saffira de leiding had genomen, dan was het met Ananias en haar zelf misschien nooit zo ver gekomen” , dan springt voor mij toch een lichtje op rood! Daarom zeg ik: Abigaïl volgde haar man om ’s HEREN wil niet in het kwaad; zij verstond wat het betekent om hulpe te zijn. Saffira niet; zij zondigde mee.

II Was het verbod voor vrouwen om te bidden ‘met ongedekte hoofde’ tijdgebonden?

Als de Here Jezus bij de viering van het laatste Pascha na de voetwassing zegt: “Nu Ik u de voeten gewassen heb, behoort ook gij elkander de voeten te wassen” (Joh. 13:14), weten we heel zeker dat die opdracht niet tijdgebonden is, al laten wij in normale omstandigheden geen ander toe zich met onze voeten te bemoeien. Want gebleven is: gewillig zijn elkander te dienen. Op dezelfde wijze zullen wij ook niet mogen vragen: is het bidden ‘met ongedekten hoofde’ misschien tijdgebonden? Wij zouden afglijden naar de moderne gedachte dat de Bijbel op bepaalde punten een verouderd boek is. Aan de gewoonten en gebruiken van die dagen moeten we echter te weten zien te komen wat Paulus met die uitspraak bedoelt. Bij het zoeken naar een antwoord maken wij opnieuw gebruik van het boekje Emancipatie en Bijbel, dat ik u reeds noemde. Paulus houdt zich in 1 Kor. 11 : 2-16, waaruit de vraag opgekomen is, niet bezig met de manier waarop een degelijke vrouw zich behoort te kleden; daarvoor zou u b.v. Petr. 3 : 3 moeten opslaan. Neen, hoewel Paulus hier spreekt over de hoofdbedekking van de vrouw, gaat het er nu en hier om wie het hoofd van de vrouw is en dat dit moet blijken ook bij bidden en profeteren. Paulus begint met te zeggen dat een man die bidt ‘met gedekten hoofde’, dat hoofd schande aandoet. Wij zijn geneigd dat direct te begrijpen, daar we al invullen: stel je voor wel de hoed afnemen voor bijvoorbeeld; de burgemeester en niet voor de Heer der kerk! Wij moeten echter goed verstaan dat het hier om geheel iets anders gaat en wel: de man dekt niet zijn hoofd, omdat hij het beeld en de heerlijkheid Gods is! Daarvoor eerst terug naar het scheppingsverhaal. God schiep de mens naar zijn beeld; man en vrouw schiep Hij hen. Er staat niet dat God mannen naar zijn beeld schiep en vrouwen naar zijn beeld schiep, neen, man en vrouw werden als twee-eenheid Gods beeld. Dat wil nu ook weer niet zeggen, dat de man en de vrouw elk daarbij voor de helft een eigen aandeel inbrengen en zo toch verwisselbaar zijn. Neen, er is geen tweemanschap gekomen; de vrouw wordt de man tot hulp gegeven. De man kan niet zonder. De vrouw wordt dan ook geheel betrokken in het onderwerpen van de aarde. Maar bij de schepping naar Gods beeld treedt Adam op de voorgrond. Er staat niemand tussen hem en God en daarom zegt Paulus: hij is het beeld en de heerlijkheid Gods. Bij de opdracht nu die de vrouw ontvangt en die dus niet buiten de man omgaat, vertoont zij op háár wijze het beeld Gods. Dus niet los te denken van haar plaats waarop ze gezet is, naast de man. Zij vertoont alleen Gods beeld als ‘heerlijkheid van de man’. Deze eigen geaardheid van de schepping naar Gods beeld geeft de apostel nu vrijmoedigheid om te verklaren dat de man niet en de vrouw wel het hoofd moet bedekken. Om dit te kunnen begrijpen moeten wij, evenals voor het gebruik der voetwassing, terug naar de gewoontes van die dagen. Vrouwen in Korinte, evenals elders, droegen meestal een kleed waarbij een omslagdoek hoorde, een soort stola, die men over het hoofd kon slaan. Destijds was een vrouw vrij om de palla, (zo kan men de stola ook noemen), in het openbaar wel of niet over het hoofd te slaan. Dat was zo gegroeid, maar daarvóór was het een vaste zede dat de vrouw niet zonder die overdekking de straat op ging. (Ikzelf zie enige overeenkomst, als ik getrouwde buitenlandse vrouwen met hoofddoek voorbij zie gaan). Kijk, nu bedoelt Paulus dat een man het niet in zijn hoofd zou halen zo’n vrouwendoek over zijn hoofd te trekken, omdat zo’n palla van huis uit hèt teken was van vrouwelijke onderdanigheid en teruggetrokkenheid. Daarom is het: niet de man maar de vrouw moet zich dekken (omhullen). Zo kon men verwachten dat een vrouw die zich vrij mens wilde tonen, die palla brutaalweg teruggeslagen hield. Men had dan te doen met een vrouw die voorgangster genoemd kon worden van een onschriftuurlijke emancipatiedrang, die ook in onze dagen, maar dan nog heviger, de kop opsteekt. Zo wijst Paulus met de regel van een overdekt hoofd naar de bescheiden vrouw, die weet waar haar door God gegeven plaats is, en treedt hij op tegen de infiltratie van een emancipatie-mentaliteit in de kerk. Paulus voegt ‘opstandige’ vrouwen toe: laat je mooie lange haar, waarop je als vrouw zo trots bent, dan ook maar naar de mannen-mode knippen. U begrijpt het al. Het gaat hier niet over wel of niet met een hoed op naar de kerk gaan. Paulus tekent de juiste verhouding man-vrouw. En dat niet om de vrouw monddood te maken of haar weg te willen cijferen.

De apostel zegt ook niet dat vrouwen niet kùnnen of mógen voorgaan in gebed en profetie. Maar hij laat uitkomen, dat man en vrouw bij het benutten van deze gaven te rekenen hebben met de regel, dat de man is het hoofd van de vrouw. God geeft profeten én profetessen, krachtige voorbidders onder mannen, maar óók onder vrouwen’ maar ze zijn geen partners. Nu zijn er vrouwen geweest, en ze zijn er nog, die uit deze woorden van Paulus de conclusie trekken, dat ze niet zonder hoed in de kerk mogen zitten. Dat vloeit in ieder geval voort uit eerbied voor de Schrift en wij moeten voorzichtig zijn met ons oordeel.

Laten wij ons zelf maar steeds weer toetsen aan de door God gegeven norm. Wij kunnen wel hartelijk instemmen met wat hier geschreven werd, maar onze mannen thuis of op visites ‘voorbij’ praten, hun gezag, hun leiding met een korreltje zout nemen. Als wij dan tot God spreken, worden onze gebeden verhinderd; dan bidden we ‘met ongedekten hoofde’, thuis en in de kerk, en dat wil Paulus ons vrouwen in 1 Kor. 11 : 2-16 afleren.

Volledigheidshalve nog dit. Dat mannen nog steeds het hoofd ontbloten als zij bidden of de kerk binnengaan, moet u ook niet zien als een opdracht nog steeds voortvloeiend uit datzelfde hoofdstuk. In onze cultuur, zo kwam het daar even ook ter sprake, is het een vorm van eerbied geworden. Al is het dragen van een hoed, zoals we zagen, bij de kerkgang geen gebod, in vroeger dagen, toen de hoedenzaken nog floreerden (en die tijd lijkt terug te komen), voelde men zich zonder hoed niet gekleed en ging men ook om die reden niet gauw blootshoofds naar de kerk. En terecht, want voor alle tijden geldt dat we feestelijk en keurig verzorgd opgaan naar Gods huis, òf met een hoed òf met goed verzorgd haar. Maar het meest zal de vrouw om haar inwendig schoon te roemen moeten zijn. Wilt u over die sier, van binnen en van buiten , meer weten, leest u dan 1 Tim. 2 : 9-15.